Kerkorgel

Wanneer de organist van een mechanisch orgel een toets of pedaal indrukt, opent hij op een mechanische manier een klepje en laat zo lucht in de betreffende orgelpijp stromen. Wanneer deze tegen het labium aankomt, ontstaat uiteindelijke het zo kenmerkende geluid van een orgel. Deze lucht heet in orgeltermen ‘wind’ en is afkomstig uit één of meer grote balgen die heel vroeger door zogenaamde orgeltrappers of ‘calcanten’ werden gevuld. Dit deden zij door te trappen op een hefboom die aan elk van de balgen is gemonteerd; na het intrappen (en hiermee het vullen van de balg) zakt de balg door zijn eigen gewicht weer in en perst daarbij de wind richting het orgel. Het bedienen van deze hefbomen was een vermoeiend karwei waarvoor bij grote orgels met veel balgen een heel team nodig was om voldoende wind te produceren. En dan nóg hadden veel organisten last van het feit dat het met zoveel mensen niet eenvoudig is om altijd de benodigde constante winddruk te creëren.

Elektrisch aandrijven

Deze problemen werden opgelost toen de techniek het toeliet om de orgelwind te genereren met behulp van een windmachine of elektrische blazer: een combinatie van elektrisch aangedreven pompen en ventilatoren die constante en relatief stille wind produceren. Een uitkomst: geen mensen meer nodig en altijd een constante winddruk. Marijn Slappendel is werkzaam bij Elbertse & Van Vulpen Orgelmakers en weet: ‘Een uitkomst qua arbeid en constantheid van de luchtdruk maar de nieuwe oplossing bracht ook nieuwe problemen. Zo produceert de elektrische windgenerator geluid dat vooral zachte orgelmuziek verstoort. Daarnaast zorgt deze manier van wind maken voor ‘onrust in de klank van het orgel’. Een lastig te definiëren aspect natuurlijk en ook niet eenvoudig te meten, maar voor organisten en kenners een niet te missen beperking van een elektrische windgenerator.