Total Cost of Ownership
In het verleden heeft Festo al de nodige
aandacht besteed aan het concept van de
Total Cost of Ownership. Dat is geba-
seerd op het uitgangspunt, dat het niet
de aanschafprijs is van een machine die
de doorslag geeft. Als dat immers het
geval zou zijn, dan zouden eco-auto’s
nog steeds geen bestaansrecht hebben.
Het feit dat ze dat wel hebben ligt aan
hun hogere toegekende waarde: men is
bereid de hogere aanschafkosten van een
dergelijke auto te betalen vanwege de
lagere verbruiks- en onderhoudskosten,
het besef dat ze bijdragen aan een reduc-
tie van de uitstoot van broeikasgassen
en tot slot het gegeven dat ze de laatste
stand der techniek vertegenwoordigen.
Op diezelfde manier rechtvaardigen
machines met lagere bedrijfskosten en
een hogere duurzaamheidwaarde hun
eigen aanschaf. Brandstofkosten, CO2-
emissierechten, kosten van stilstand en
onderhoud, training van operators en
onderhoudspersoneel drukken allemaal
op het exploitatiebudget van een machine
– en daarmee op het rendement van het in
die machine geïnvesteerde vermogen.
De waardeketen van de machine gezien
vanuit de oogpunt van de klant
“Elke fase van de waardeketen van de
machine heeft zijn eigen toegekende
waarde”, zo zet Thomas Pehrson uiteen.
“De kunst is nu juist om per fase de be-
langrijkste elementen van die toegekende
waarde te definiëren zodat je deze kunt
beïnvloeden. In het traditionele TCO-
model is daarin niet voorzien. Maar als je
de Total Cost of Ownership werkelijk als
beleidsmodel wilt gebruiken dan moet je
in staat zijn in elke fase van de waardeke-
ten te sturen op de parameters die vanuit
het klantenoogpunt in die fases belangrijk
zijn.”
De fases waarbij het daarom gaat zijn in
de eerste plaats de designfase, waarbij
het pakket van eisen voor een nieuwe
machine wordt vastgelegd. In de tweede
fase, de conceptfase, worden functies
en platforms gedefinieerd, en tijdens
de prototyping wordt de vertaling van
functies en platforms naar aandrijvingen
en besturingen gemaakt. Dan volgt de
fase van productie opschaling - meerdere
machines of zelfs seriebouw. De machines
mogen zich vervolgens in de marketing en
verkoop fase in de markt bewijzen. Elke
machine belandt daarbij in zijn service-
en onderhoudsfase, maar ook die legt
een stevige verantwoordelijkheid op de
schouders van de fabrikant. Aan het eind
van de levenscyclus van de machine kan
op basis van opgedane ervaringen en re-
cente technologische ontwikkelingen een
nieuw design ontwikkeld worden, dat ge-
baseerd is op de ervaringen uit de markt
en de laatste stand van de techniek.
Sturen op essentiële parameters
“Met TCO 2.0 hebben wij een model in
handen, waarmee wij elke fase in de
waardeketen van een machine kunnen
evalueren”, zo vervolgt Thomas Pehrson.
“Aan de hand van die evaluatie kunnen
wij heel gericht sturen op die aspecten,
die juist in die fase van belang zijn. Dat
klinkt erg theoretisch, maar het krijgt han-
den en voeten op het moment dat je vier
essentiële parameters benoemt: Quality,
Logistics, Technology en Costs. In elke
fase van de waardeketen is er een andere
balans tussen die vier aspecten.”
Voor elke fase de juiste parametermix op
basis van Q L T C
Datzelfde uitgangspunt ligt ook aan de
basis van TCO 2.0 – de versie van het
‘Total Cost of Ownership’-model waarin
het ‘Q L T C’-concept is geïntegreerd. “Als
je de waardeketen per fase gaat bekijken,
dan zie je dat voor elke fase de nadruk op
andere parameters ligt”, zo vervolgt Tho-
mas Pehrson. “In de conceptfase ligt de
nadruk bijvoorbeeld op technologie: als
Concept
Quality, Logistics, Technology en Costs in de conceptfase van de waardeketen:
door in de eerste plaats naar de
technologische aspecten te kijken kan een duurzaam machineconcept worden ontwikkeld. Kwaliteit, logistiek en
kosten bepalen op de achtergrond de praktische realiseerbaarheid van het concept.
1...,2,3,4,5,6,7,8,9,10,11 13,14,15,16,17,18,19,20,21,22,...44